Aanleren van nieuwe zelfstandige naamwoorden; aanwijzen-zeggen

In dit filmpje zie je een jongen van 10 die voor een intensieve week naar het ABA-Instituut kwam. Op de laatste dag laat ik een procedure zien waarmee de ouders en trainers hem nieuwe zelfstandige naamwoorden aan kunnen leren. Deze jongen had nog geen ervaring met deze procedure en beheerste deze woorden nog niet. (zie begin video). In deze video zie je alle trials die met het kind gedaan zijn, er is geen enkele trial uitgeknipt. Je kan op de klok de tijd zien en ook zien dat het laatste deel diezelfde dag is gedaan.

Voorwaarden voor deze procedure:
  • Het kind kan matchen, ook niet-identieke objecten
  • Het kind kan echoën (maar hoeft niet verstaanbaar te zijn, de procedure werkt ook bij kinderen die de woorden slecht uit kunnen spreken)
  • Het kind heeft geen echolalie tijdens het aanwijzen en zeggen (dat verhindert hem namelijk voor het herhalen van het woord in zijn hoofd)

Meestal doe ik deze procedure met 5 objecten. Als het kind moeilijk leert, dan kan ik dat terugbrengen tot 3 objecten, maar nooit minder dan 3.
Van alle objecten heb je minimaal 2 verschillende exemplaren, liever nog meer. Vaak gebruik ik 4 verschillende exemplaren (dus 4 verschillende auto's, 4 verschillende handdoeken etc)

Tijdens het uitvoeren van de procedure is het belangrijk dat je niet naar het juiste antwoord kijkt of dat je zijn hand in de juiste richting duwt. Het kind kan namelijk matchen en moet dus zelf het te matchen object zoeken en selecteren. 
Ik houd zijn hand vast (vooral in het begin), omdat ik zijn hand pas los laat als hij het tweede identieke object benoemt. Hij kan het tweede object dus NIET aanwijzen als hij het woord NIET herhaalt! (en dus ook geen beloning krijgen).
Dit is erg belangrijk. Het kind moet namelijk het juiste object selecteren door ernaar te kijken en te wijzen en hij moet tegelijkertijd het woord zeggen.

Ik leg 5 objecten voor me neer.
Vervolgens leg ik een van de 5 objecten voor hem neer en laat hem dat object aanwijzen door samen met hem dat object aan te wijzen en tegelijkertijd benoem ik het object.
Daarna moet hij met zijn hand naar het identieke of bijna identieke object gaan en terwijl hij dat object aanwijst, moet hij ook het woord herhalen.
Zodra je merkt dat het kind de procedure goed begrijpt, kan je zijn hand loslaten en kan hij zelf de objecten aanwijzen terwijl jij het object benoemt op het moment dat hij het eerste object aanwijst.

Wissel de plaats van het object af en wissel ook de objecten af, zoals je mij op de video ziet doen. 

Het doel is dat hij door te matchen en te echoën de woorden leert. Eerst receptief en daarna als tact (benoemen). 
Als hij een fout maakt, dan ga je terug naar het aanwijzen-zeggen. (waarbij hij dus aanwijst en benoemt).
Wat je daarna doet, dat hangt af van of hij een fout maakte toen je vroeg of hij object x wilde aanwijzen (receptief) of benoemen (tact)

Bijvoorbeeld:
Voor het kind liggen een schoen, een sok, een laars en een broek. Hij kent van geen van de objecten het woord (niet receptief en niet expressief)

Je laat hem eerst alle items aanwijzen-zeggen. Dus schoen-schoen, sok-sok, laars-laars, broek-broek.
Dan vraag je: "waar is de schoen?" (receptive) en het kind wijst de laars aan (dat is dus fout).
dan herhaal je aanwijzen-zeggen met schoen (en eventueel nog met laars) 
dus "schoen-schoen" en "laars-laars"
Vervolgens vraag je waar is de sok? (je vraagt een woord waarvan je denkt dat hij dat kan) en het kind wijst zoals verwacht de sok aan
Pas daarna vraag je weer:"waar is de schoen?", waarop het kind de schoen aanwijst.

Nadat hij alle objecten goed kan aanwijzen ga je hem vragen de objecten te benoemen, dit doe je door het object omhoog te houden.
Dus je houdt de sok omhoog en wacht totdat hij "sok" zegt. Helaas zegt hij "schoen".
Dan herhaal je aanwijzen-zeggen met sok en schoen (sok-sok, schoen-schoen).
Vervolgens houd je de laars omhoog (waarvan je denkt dat hij die kan benoemen) en dan zegt hij "laars" (deze trial beloon je meestal niet, tenzij het de eerste keer is dat hij hem goed benoemt)
Daarn houd je weer de sok omhoog en dit keer zegt hij sok en krijgt hij een beloning.

Beloon hem niet voor aanwijzen-zeggen. Je beloont hem alleen in het begin voor het kunnen aanwijzen van het gevraagde object. Zodra hij dat kan, beloon je hem uitsluitend als hij het object dat je omhoog houdt juist benoemt.

Bij kinderen die nog niet de procedure kennen en het aanwijzen-zeggen nog moeten leren mag je in het begin zelfs het aanwijzen-zeggen belonen. Blijf dit echter niet doen. Ze moeten gemotiveerd zijn om dit te doen omdat het aanwijzen en zeggen ze in staat stelt om op je vragen het juiste antwoord te geven, waarvoor ze dan natuurlijk wèl een beloning krijgen.

Het kind heeft dus NOOIT het woord gehoord vlak voordat hij het object moet aanwijzen of benoemen! Alleen tijdens het aanwijzen-zeggen hoort hij de naam van het object terwijl jij het aanwijst.

Je kunt dit allemaal terugzien in de video.

Veel succes en deel je ervaringen met ons!